|
|
Boomverzorging & Houtanatomie
Algemeen Boomverzorging in Nederland houdt in de meeste gevallen in dat er dood hout en dikke -met de doorgaande spil concurrerende- takken, zgn. "zuigers", uit de boom worden verwijderd en er ruimte in de kroon van de boom wordt gecreërd. Allereerst is het belangrijk te weten dat de meeste bomen zich "vergrendelen" nadat er een snoeiwonde is gemaakt. Daarom kan men ook het beste bomen snoeien in het groeiseizoen (zomer!), wanneer de boom actief is en zich kan beschermen tegen indringende bacterien en virussen. Snoei echter liever geen bomen die in bloei staan.
Zaag nooit een dode tak af in het levende hout! Anders zou de ontstane inkapseling opgeheven worden. Ook is het verstandig de boom in zo'n vroeg mogelijk stadium reeds te snoeien. De snoeiwonde blijft dan relatief klein en is eerder dichtgegroeid. Wondbalsems kunnen geen kwaad edoch in de meeste gevallen helpen zij absoluut niets en is het weggegooid geld en arbeid. Gemeenten passen het soms toe als "mascara" opdat het publiek gerustgesteld is. In de fruitteelt worden echter wel middelen toegepast die werkzaam zijn tegen bepaalde schimmels en bacterien. In veel gevallen wordt er boomverzorging toegepast m.b.v. een stokzaag,
al dan niet manueel, mechanisch, hydraulisch of pneumatisch aangedreven, of met een
speciale motorkettingzaag (Stihl 020 bijvoorbeeld). Klimtechniek wordt toegepast om bomen "uit te kleden", dus om
hen definitief te verwijderen en voor boomverzorging.
Snoeien Wat is de reden dat er gesnoeid moet worden?
Bij vormsnoei denken we allereerst aan het boompje in de jeugd- en stakenfase, waar we al
duidelijk de globale vorm kunnen bepalen door steeds enkele concurrerende taken weg te
nemen als dubbele toppen, zuigers. Later ook schuurtakken en takken die bv. onder een zeer
hoge hoek aan de stam zitten (okselplak). Om veiligheid te bewerkstelligen dienen vooral laanbomen regelmatig geïnspecteerd te worden op dood hout en zwakke plekken. Deze elementen moeten dan verwijderd worden uit oogpunt van veiligheid. De snoei kan vooraf gaan aan een vitaliteitsonderzoek (visueel, wortelboring, paddenstoelen/schimmels, boren met weerstandsmeting, echo, blad- en of bodemonderzoek) Bomen worden nogal eens gesnoeid omdat er zodanig vreemd gegroeide takken aanzitten dat deze storend op het netvlies kunnen werken. Vooral solitaire bomen in park of tuin worden op deze wijze uit cosmetisch oogpunt benaderd. Om de vitaliteit te bevorderen kan men in de kroon meer ruimte bewerkstelligen door te snoeien
(kroonreduktie). Andere takken krijgen hierdoor meer de gelegenheid evenwichtig uit te
groeien. In de fruitteelt wordt dit zeer extreem toegepast. Ook neemt men enkele dikke
takken weg opdat de meeste energie in de kroon wordt gestoken; er kan echter wel waterlot
ontstaan aan de stam bij te extreme snoei. Er mag zeker nooit meer dan een kwart van de
totale kroon worden weggenomen. Om praktische redenen wordt om zeer veel uiteenlopende redenen gesnoeid. Buren die klagen over overhangende takken, takken die in dakgoten hangen, vrachtwagens die moeten kunnen passeren e.d. Een van de opties was vroeger om te toppen. De kroon wordt dan "ontkroond". Doe dit zeker niet met pyramydevormige bomen! Toppen op zich is sterk af te raden. Zeker bij snel groeiende soorten als populier wordt nogal eens getopt. Vaak omdat men geen zon meer in de tuin krijgt of omdat men huiverig wordt van de grootte van de boom. Toppen werkt ernstige rotting in de hand en de situatie wordt in de loop der tijd gevaarlijk daar de gehele nieuwe kruin (vaak als haren op een hond) er spontaan af kan breken. De boom dient dan alsnog verwijderd te worden De snoeiwond
dient zo klein mogelijk te worden gehouden maar dit kunt u het beste bewerkstelligen door
in een vroeg stadium te snoeien. De callusvorming die de wond zal dichten, wordty zo
bespoedigd. Men kan in de meeste gevallen schuin van de stam af naar beneden de zaagsnede
maken. Niet te dicht bij de stam zelf zagen want anders onderbreekt u de sapstroom. In
geen geval recht langs de stam zagen!!! Men zaagt dan in principe in de boom i.p.v. in de
tak en een nevenresultaat is in veel gevallen dat de wond zal inrotten. Beuken- en
lindenbomen worden nogal eens te kort aan de stam gesnoeid. Monumentale lanen moeten dan
soms worden verwijderd wegens de dan ontstane verkeersonveilige situatie's Bomen als de berk, walnoot, esdoorn moet men niet in het voorjaar snoeien daar de sapstroom bij deze bomen vroeg op gang komt en niet gestopt kan worden in geval van een snoeiwond. In principe kunt u altijd snoeien; maar de vuistregel is dat de beste
tijd om te snoeien het groeiseizoen is. Dit is de hele zomer.
Basiselementen van boombiologie Bomen en houtige gewassen bestaan uit cellen. Er zijn veel verschillende
soorten cellen die voor evenzovele functies zorg dragen. Simpelweg bestaat de boom uit de wortels, de stam en bladeren.
De anatomie van hout DE VORM EN DE FUNCTIE VAN CELLEN In de boom worden de functies van sapvervoer, steunverlening en opslag van voedingsstoffen verricht door cellen die voor elk van deze doeleinden gespecialiseerd zijn, hoewel het betreffende celtype soms verschillend is bij zachthout en hardhout. Het vervoer bij zachthout geschiedt door dunwandige tracheïden en bij hardhout door vaten; in de steunfunctie wordt bij zachthout voorzien door dikwandige tracheïden en bij hardhout door vezels. Bij zachthout zowel als hardhout vindt de opslag van voedingsstoffen plaats in parenchymcellen. De tracheïden die bij zachthout gespecialiseerd zijn voor het vloeistoftransport, zijn lange, dunwandige, buisvormige cellen met grote celholten of lumina; ze hebben veel stippels in hun wanden om de sapstroom te regelen. De tracheïden bestemd voor de rol van steunverlening hebben dikke wanden en een kleine celholte. Bij zachte houtsoorten van het gematigde klimaat worden aan het begin van het groeiseizoen banden van dunwandige tracheïden afgezet dit wordt het vroege hout of het voorjaarshout genoemd - gevolgd door banden van dikwandige zomerhoutcellen het zgn. late hout. Bij hardhout zijn verschillende celtypen verantwoordelijk voor transport en steun. De sapstroom heeft door vaten plaats, die een systeem van buizen vormen van de wortels tot in de bladeren; op een zuiver gesneden dwarsvlak zijn ze zichtbaar als kleine openingen of porien en door hun aanwezigheid is hardhout dus duidelijk van zachthout te onderscheiden. Hardhoutsoorten met een regelmatige verdeling van de porien, op dwarsdoorsnede gezien, noemt men verstrooidporige houtsoorten: veel zeldzamer komen de porien in zones voor en als deze in het vroege hout een duidelijk te onderscheiden lijn vormen en tevens groter zijn dan die in het late hout, spreekt men van kringporig hout. De voornaamste steuncellen in hardhout zijn de vezels, dit zijn in het algemeen spoelvormige cellen die, al naar gelang de houtsoort, min of meer dikwandig zijn. De dikte van de vezelwand bepaalt, meer dan enig ander kenmerk, de densiteit of zwaarte en daarmede veel van de typische eigenschappen van een hardhoutsoort. Bij zachthout zowel als hardhout worden de voedingsstoffen in het parenchym opgeslagen; dit zijn kleine, doosvormige cellen die soms in de lengterichting zijn gerangschikt, hetgeen vooral bij hardhout voorkomt, maar die altijd als horizontale banden stralen geheten - voorkomen en die loodrecht op de vezel in radiale richting lopen. Waar de stralen breed zijn, zoals dit het geval is bij eiken en beuken, geven ze op de gezaagde vlakken een karakteristieke tekening.
ZACHTHOUT EN HARDHOUT De termen zachthout en hardhout duiden de botanische oorsprong van de
houtsoorten aan en niet hun dichtheid of hardheid als fysische eigenschap. Zachthout komt
van kegeldragende bomen. die dikwijls altijdgroene. naaldvormige bladeren hebben en die
behoren tot de botanische groep van de Gymnospermae - naaktzadige planten. Hardhout komt
van loofbomen, hetzij altijd groenblijvend, hetzij bladverliezend, die behoren tot de
groep van de Angiospermae. Deze hebben als kenmerk dat de zaden opgesloten zijn in
zaaddozen. DE V0RMING VAN CELLEN Het jonge of nieuwe hout wordt gevormd door het cambium, een enkele
cellaag tussen bast en hout gelegen. De cambiumcellen gaan zich. wanneer de omstandigheden
gunstig zijn voor de groei. delen in twee cellen. de ene cel blijft in het cambium. de
andere cel ontwikkelt zich tot een houtcel (xylum) als hij aan de binnenzijde van de
cambiumcel ligt of tot een bastcel (floéem) als hij aan de buitenzijde ligt. De
dunwandigen nieuwgevormde cellen gaan snel groeien wanneer nieuwe wandlagen van binnen uit
de cel worden afgezet en dan de gespecialiseerde organismen. zoals stippels. gaan vormen. GESPECIALISEERDE CELTYPEN Zachthouttracheïden zijn langgerekte cellen, vaak 3 mm lang; sommige
hebben dunne wanden en een overvloed van stippels. die de sapstroom regelen; andere. de
voornaamste steuncellen, hebben dikkere wandenn puntige einden en weinig stippels.
Hardhoutvezels zijn korter, ongeveer 1 mm en hebben een dikke wand en puntige einden.
Vaten bestaan uit korte buisvormige cellen. met open einden om het sap van cel tot cel te
laten stromen Parenchym. of opslagweefsel. bestaat uit kleine. dunwandige cellen. die
doosvormig van bouw zijn. DE INWENDIGE BOUW VAN DE CEL Wanneer de cel pas uit het cambium is ontstaan, heeft hij een primaire wand, dus bestaat uit los verbonden, onregelmatig gerangschikte microfibrillen, die toelaten dat de cel doorgaat met zich te vergroten. Tijdens de groei wordt een tweede en veel dikkere celwand tegen de primaire wand aangelegd; deze wand heeft gewoonlijk drie lagen. De buitenste en de binnenste laag zijn dun; de middenlaag is veel dikker, waarbij de samenstellende microfibrillen dicht aaneen en evenwijdig aan de lange as van de cel liggen. De fysische en mechanische eigenschappen van het hout hangen in hoge mate af van deze middenlaag van de secundaire celwand. Bij hardhout stroomt het sap van cel tot cel door openingen of door doorboringen in het vlies tussen twee aangrenzende vaten. Bij zachthout wordt de sapstroom geregeld door beweegbare ventielen, of stippels, in de wanden van de tracheïden die het vervoer verzorgen. Met deze fijne details van de celstructuur en de bouw van de celwand heeft de elektronenmicroscoop onze ogen letterlijk geopend voor de ongelooflijke overvloed aan details en vormen binnen in het hout. Gedurende vele jaren is het mogelijk geweest de structuur van hout te onderzoeken door dunne coupes ervan te bestuderen met behulp van de optische microscoop, maar de hoeveelheid details die daarmede kan worden waargenomen, is beperkt. Daar een elektronenstraal een veel kleinere golflengte heeft dan een lichtstraal, kan men met behulp van een transmissie-elektronenmicroscoop veel kleinere deeltjes waarnemen. Maar een meer recente en nog veel dramatischer vooruitgang is met de aftastende elektronenmicroscoop gemaakt. Deze kan door zulk een diep gezichtsveld indringen, dat zeer merkwaardige driedimensionele beelden worden verkregen, die de inwendige 'architectuur' van het hout volkomen blootleggen. Dit technologische hulpmiddel heeft celwandstructuren zichtbaar gemaakt, die door optische en andere laboratorium-methoden slechts afgeleid konden worden. Hout bestaat uit aan elkaar verbonden cellulosemoleculen, die lange lintvormige eenheden vormen, microfibrillen geheten. Deze microfibrillen zijn ingebed in lignine en semi-cellulosen. De microfibrillen geven het hout zijn trek- en buigsterkte, terwijl de lignine voor de stijfheid zorgt. De microfibrillen zijn onder de elektronenmicroscoop zichtbaar en hun ligging in de ingewikkelde lagenstructuur van de celwand is duidelijk te zien. Algemene informatie (autorespond):
[email protected] |